Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Terug verwijzing naar de rechtbank. Betrokkene heeft met haar op 22 november 2013 aan het Uwv gezonden brief tijdig bezwaar gemaakt tegen het toekenningsbesluit. Het Uwv heeft betrokkene dus terecht in haar bezwaar ontvangen. De rechtbank is op onjuiste gronden tot een ander oordeel gekomen. In beroep en in hoger beroep is alleen gesproken over de ontvankelijkheid van het bezwaar van betrokkene. De rechtbank is aan een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit niet toegekomen. Bovendien hebben partijen uitdrukkelijk verzocht om hun inhoudelijke debat bij de rechtbank te kunnen voortzetten.

Uitspraak



15/8161 WIA, 15/8162 WIA

Datum uitspraak: 5 april 2017

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

3 november 2015, 14/5180 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Olympia Uitzendbureau B.V. te Den Haag (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. C.J.M. de Wit, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Partijen hebben een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna

het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

[naam werkneemster] (werkneemster) was als callcenter medewerkster bij betrokkene werkzaam. Op 4 januari 2010 is zij wegens ziekte voor die werkzaamheden uitgevallen. Het dienstverband met werkneemster is op diezelfde datum geëindigd. Nadat werkneemster de wachttijd van

104 weken had volgemaakt, heeft het Uwv haar bij besluit van 3 februari 2012 (toekenningsbesluit) met ingang van 3 mei 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.2.

Naar aanleiding van een zogenoemde nazendactie beslissingen 2012 in het kader van de inwerkingtreding per 1 januari 2014 van het onderdeel premiedifferentiatie van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava, Stb. 2012, 464) heeft betrokkene op 22 november 2013 bezwaar gemaakt tegen het toekenningsbesluit. Bij besluit van 20 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 april 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 mei 2014 ten grondslag gelegd.

1.3.

Het Uwv heeft in het bestreden besluit overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat voor werkneemster per einde wachttijd op 3 mei 2012 geen recht is ontstaan op een

WIA-uitkering. Werkneemster is met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Op grond daarvan en gelet op artikel 117b van de Wet financiering sociale verzekeringen kan de aan werkneemster per 3 mei 2012 verstrekte uitkering ingevolge de Wet WIA niet aan betrokkene worden toegerekend.

2. Betrokkene heeft bij de rechtbank beroep ingesteld, omdat zij van mening is dat het Uwv zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over haar standpunt dat werkneemster bij een meer voortvarende ziekteverzuimbegeleiding door het Uwv niet over een periode van 104 weken aaneengesloten arbeidsongeschikt zou zijn geweest. Volgens betrokkene bestaat nog steeds het risico dat haar in de toekomst een eventueel aan werkneemster te verstrekken

WIA-uitkering kan worden toegerekend die vervolgens zal leiden tot een door betrokkene te betalen hogere gedifferentieerde WGA-premie.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar tegen het toekenningsbesluit niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de voor indiening daarvan geldende termijn. De rechtbank heeft haar uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit gesteld. Ook heeft de rechtbank bepalingen over griffierecht en proceskosten gegeven. De rechtbank was – onder analoge toepassing van de uitspraak van de Raad van 20 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB2859 – van oordeel dat de Wet Bezava niet heeft meegebracht dat betrokkene alsnog in rechte kan opkomen tegen het toekenningsbesluit en er daarom geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat, indien ten aanzien van betrokkene mede op basis van de aan werkneemster toegekende uitkering een premiebesluit wordt genomen, haar niet zal kunnen worden tegengeworpen dat zij tegen het toekenningsbesluit geen bezwaar heeft gemaakt en dat voor zover nodig onder meer artikel 115 van de Wet WIA buiten beschouwing moet worden gelaten.

4. Het Uwv en betrokkene hebben zich niet met de aangevallen uitspraak kunnen verenigen. Daarbij hebben zij zich op het standpunt gesteld dat betrokkene wel ontvankelijk was in haar bezwaar, omdat zij een eigen bezwaartermijn heeft en zij haar bezwaar tijdig heeft ingediend. Volgens partijen zijn werkgevers door de Wet Bezava met terugwerkende kracht belanghebbende geworden bij de WIA-uitkering van hun flexibele ex-werknemers. Het Uwv heeft uiteengezet dat hij met de nazendactie belanghebbende werkgevers in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog bezwaar te maken tegen eerder aan ex-werknemers afgegeven besluiten. Het Uwv heeft daarmee de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak vermelde zogenoemde Pemba-problematiek willen voorkomen, omdat belanghebbende werkgevers dan pas tegen besluiten tot toekenning van een WIA-uitkering zouden kunnen opkomen wanneer een premiebesluit is genomen. Daarbij heeft meegespeeld dat premiebesluiten in zaken als deze door een ander bestuursorgaan worden genomen, te weten de Belastingdienst. Volgens het Uwv is zo’n situatie ongewenst. Het Uwv en betrokkene hebben om vernietiging van de aangevallen uitspraak verzocht en om terugwijzing naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van de zaak en beoordeling van de beroepsgronden die betrokkene tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

Op 1 januari 2014 is het onderdeel premiedifferentiatie voor de lasten van de Ziektewet (ZW) en de WGA-lasten voor flexibele werknemers van de Wet Bezava in werking getreden. Dit betekent dat werkgevers naast een gedifferentieerde premie voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers met een vast dienstverband, ook een gedifferentieerde premie gaan betalen voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers zonder een vast dienstverband die na eindiging van hun dienstverband aanspraak maken op een uitkering op grond van de ZW of de Wet WIA, de zogenaamde vangnetters. De gedifferentieerde premie Werkhervattingskas voor het jaar 2014 wordt berekend op basis van gegevens over het jaar 2012. Het gaat daarbij om ZW- en WGA-uitkeringen die in dat jaar zijn toegekend aan (ex-)werknemers. Dit volgt uit de artikelen 2.12 en 2.13 van het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen en het bijbehorende overgangsrecht.

5.2.

Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:468) dat een werkgever categoraal belanghebbende is bij besluiten van het Uwv over toekenning, herziening of intrekking van een WIA-uitkering. Het enkele feit dat een werkgever als categoraal belanghebbende heeft te gelden brengt niet reeds mee dat hij ook moet worden geacht een concreet belang te hebben bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep dan wel hoger beroep. Voor het aannemen van procesbelang is vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hogerberoepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en aan het realiseren daarvan voor de betreffende werkgever feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. In zijn uitspraak van

9 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:53) heeft de Raad zijn rechtspraak over procesbelang verruimd, in die zin dat ook procesbelang – van in dit geval: de betreffende werkgever – zal worden aangenomen indien wordt gesteld dat het bestreden besluit een rechtstreeks gevolg heeft waarvan in een andere (al dan niet bestuursrechtelijke) rechtsverhouding nadeel zal worden ondervonden en de in de voorliggende zaak op bestuursrechtelijke gronden te nemen beslissing voor het al dan niet intreden van dit gevolg beslissend is. Nu niet in geschil is dat de toekenning van een WIA-uitkering aan werkneemster rechtstreeks gevolg kan hebben voor de in 5.1 genoemde, door betrokkene aan de Belastingdienst te betalen, premie, heeft betrokkene belang bij de beoordeling van zijn tegen het bestreden besluit aangevoerde beroepsgronden.

5.3.

Op grond van artikel 6:7 van de Awb is de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. In artikel 6:8 van de Awb is bepaald dat die termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking daarvan aan een belanghebbende. Het toekenningsbesluit is op

15 oktober 2013 aan betrokkene bekendgemaakt. Dat betekent dat betrokkene met haar op

22 november 2013 aan het Uwv gezonden brief tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het toekenningsbesluit. Het Uwv heeft betrokkene dus terecht in haar bezwaar ontvangen.

5.4.

De rechtbank is op onjuiste gronden tot een ander oordeel gekomen. De aangevallen uitspraak kan niet in stand blijven en moet worden vernietigd.

6. In deze zaken wordt geen aanleiding gezien de geschillen definitief te beslechten. In beroep en in hoger beroep is alleen gesproken over de ontvankelijkheid van het bezwaar van betrokkene. De rechtbank is aan een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit niet toegekomen. Bovendien hebben partijen uitdrukkelijk verzocht om hun inhoudelijke debat bij de rechtbank te kunnen voortzetten. De zaak zal met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb worden teruggewezen naar de rechtbank.

7. Voor een veroordeling in de proceskosten wordt geen aanleiding gezien

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

vernietigt de aangevallen uitspraak;

wijst de zaken terug naar de rechtbank Den Haag.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.

(getekend) M. Greebe

(getekend) P. Boer

RB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature